Ga naar 24sept2007
Ga naar 20mei2008
Ga naar 12juni2008
Het Gemeentebestuur heeft een extern advocatenkantoor opdracht gegeven een
verweerschrift op te stellen tegen de bezwaren tegen de "Akte van uitgifte van
een graf". Uit de conclusie blijkt dat het bestuur de onafhankelijke
beroepscommissie verzoekt haar te adviseren het bezwaar overwegend ongegrond te
verklaren. Zo van het gemeentebestuur adviseert zich zelf.
Voorts blijkt uit het verweerschrift, dat het gemeentebestuur aan de quintensens
van de bezwaren voorbijgaat. Wel komen de hoofdzaken goed georganiseerd in
kopjes aan de orde, maar vervolgens gaat men alleen op de franje in, dan wel
gaat men niet de diepte in.
Tevens laat de gemeente doorschemeren dat de bezwaren in het geheel niet tot de
feitelijke zaak dienen. De bezwaren richten zich overwegend op de onderliggende
artikelen uit de verordening en die staan "juridisch gezien" niet ter discussie.
Bovendien heeft de bezwaarmaker niet aangegeven wat zijn belangen bij die
gewraakte artikelen zijn.
En zo sturen de juristen de burgers met een kluitje het riet in.
-------------------------------------------------------------------------------------------
ROTSHUIZEN GEENSE ADVOCATEN
Postbus 222 > 8901 BA Leeuwarden
Prins Hendrikstraat 8 < 8911 B Leeuwarden
T 058 2122444 F 58 2133666
welkom@rotshuizengeense.nl
www.rotshuizengeense.nl
Gemeente Franekeradeel
T.a.v. de secretaris van de
bezwaarschriftencommissie Franekeradeel
De heer mr. A. Rispens
Postbus 58
8800 AB FRANEKER
Tevens per fax: (0517) 38 04 81
Uw kenmerk:
Ons kenmerk:lvdM/rvs/070915/07-048325
Inzake: Gemeente Franekeradeel/Annema
Verweerschrift
Geachte leden,
Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Franekeradeel
(hierna: B&W) heeft mij' verzocht haar te vertegenwoordigen in bovengenoemde
procedure. In dat kader ontvangt u van mij het verweerschrift op het drietal
bezwaarschriften dat is ingediend door de heer W. Annema (hierna: Annema),
woonachtig aan de Insulindeweg 242a (2612 EM) te Delft. Het betreft
bezwaarschriften (4a, 4ben 4c) tegen een drietal aktes van uitgifte van een
graf,
respectievelijk betreffende de graven vak B rij 01 nummer 013, vak B rij 07
nummer 311 en vak B rij 07 nummer 324.
Benaming begraafplaats *
1. De graven bevinden zich op de algemene begraafplaats aan de
Harlingerweg
te Franeker, ook wel de gemeentelijke begraafplaats aan de Harlingerweg te
Franeker genoemd. Aangezien aan de Harlingerweg te Franeker zich slechts
één begraafplaats bevindt, zijn beide benamingen van toepassing op dezelfde
begraafplaats In het besluit op bezwaar kan B&W desgewenst de benaming op
de aktes aanpassen aan de benaming zoals genoemd in de Verordening voor
het beheer en gebruik van de gemeentelijke begraafplaats te Franeker (hierna:
de verordening).
2. De benaming van de 'Verordening op de heffing en de
invordering van
lijkbezorgingsrechten Franekeradeel 2007', die dient te worden aangehaald als
Verordening lijkbezorgingsrechten Franekeradeel 2007' roept bij Annema
tevens vragen op. De tarieventabel bij de Verordening lijkbezorgingsrechten
Franekeradeel 2007 is aan de betreffende verordening gehecht en maakt
melding van het raadsbesluit waarbij de tabel behoort. Het feit dat in de aanhef
van de tarieventabel de Verordening lijkbezorgingsrechten Franekeradeel 2007
wordt genoemd zonder het woord 'Franekeradeel' maakt niet dat de
tarieventabel niet bij de betreffende verordening behoort. Overigens is dit een
opmerking die thuishoort in de procedures rond de invordering van leges, die
aanhangig zijn bij de Rechtbank Leeuwarden.
3. De Verordening lijkbezorgingsrechten Franekeradeel 2007 is
gebaseerd op de
Gemeentewet en niet op de Verordening voor het beheer en gebruik van de
gemeentelijke begraafplaats te Franeker, hoewel natuurlijk verbanden bestaan
tussen beide verordeningen. De stelling dat de eerstgenoemde verordening
geen bestaansrecht heeft, deelt B&W dan ook niet. Ook dit argument van
Annema behoort echter thuis in de procedures die voor de Rechtbank
Leeuwarden worden gevoerd. De akte van uitgifte van een graf is immers niet
gebaseerd op de Verordening lijkbezorgingsrechten Franekeradeel 2007.
Ingangsdatum grafrecht (bezwaarschrift 4a)
4. In bezwaarschrift 4a geeft Annema aan dat de ingangsdatum van
het grafrecht
betreffende graf vak B, rij 01, nummer 013, zoals vermeld op de akte van
uitgifte, onjuist is. In plaats van 13 September 1957 zou daar naar zijn mening
1
januari 1829 moeten staan. Dit zou blijken een door de heer Annema
overgelegde akte van 1 maart 1837. Dit sluit echter niet uit dat het recht op 13
september 1957 opnieuw gevestigd is. B&W onderzoekt nog waarom die
datum staat vermeld. Zij hoopt op de hoorzitting hierover uitsluitsel te geven.
De tienjaarlijkse herziening
5. Sinds 1927 hanteert B&W het systeem van de tienjaarlijkse
herziening. Daarvan
is op elke akte van uitgifte van een graf sinds 1927 melding gemaakt.
6. B&W hanteert dit systeem om twee redenen. In de eerste plaats
houdt zij op
deze wijze het register van voor onbepaalde tijd uitgegeven graven actueel.
B&W acht dat van groot belang in het kader van een zorgvuldig beheer van de
begraaf plaats. In de tweede plaats selecteert zij op deze wijze de graven waar
rechthebbenden geen belang meer in stellen. B&W gaat bewust om met de
beperkte ruimte die de begraafplaats biedt tot de aanleg van nieuwe graven.
De ruimte die wordt ingenomen door graven waarop rechthebbenden geen
beroep meer doen, kan zodoende in de toekomst opnieuw worden ingezet.
B&W past deze werkwijze zeer omzichtig toe. Indien niet wordt gereageerd op
brieven, wordt het betreffende graf gemarkeerd. Zodoende wordt geprobeerd
rechthebbenden die hun eigen administratie niet op orde hebben, op te sporen.
7. Annema stelt dat deze werkwijze in strijd komt met de Wet op de Lijkbezorging.
8. In de eerste plaats merkt B&W op dat Annema niet aangeeft
welk belang hij
heeft bij een besluit van B&W omtrent de werking van dit systeem. Voor zover
het de kosten van de herziening betreft, verwijst B&W naar de procedures die
Annema aanhangig heeft gemaakt bij de Rechtbank Leeuwarden tegen de
heffing van leges voor de herziening en de onderhoudsbijdrage.
9. In de tweede plaats bestrijdt Annema niet dat B&W haar
register actueel mag
houden. Hij geeft immers slechts aan dat artikel 17 lid 3 van de verordening in
strijd komt met de Wet op de Lijkbezorging. Artikel 17 lid 3 van de
verordening is echter niet toegepast in het bestreden besluit.
10. B&W concludeert dan ook dat Annema, in deze, niet in zijn
rechten is
aangetast. Zijn bezwaar richt zich tegen een artikellid uit de verordening, dat
in deze kwestie geen rol speelt. Daarbij merkt B&W op dat het betreffende
artikellid sinds 1927 ter informatie is vermeld op de akte van uitgifte van een
graf. Dat maakt echter niet dat die informatie deel uitmaakt van het bestreden
besluit. Met andere woorden; indien de gehele verordening zou zijn afgedrukt
op de akte, betekent dat niet dat de gehele verordening daarmee een besluit
wordt, dat voor bezwaar vatbaar is.
De graven
11. Annema maakt verder opmerkingen over de mededelingen van B&W
over het
maximaal aantal te begraven overledenen en het schudden van graven.
Allereerst merkt B&W op dat ook dit informatie betreft over de geldende
regelgeving die niet als zodanig onderdeel uitmaakt van het besluit. Ook geeft
Annema niet aan welk belang hij heeft bij beantwoording van deze vragen.
12. B&W is echter bereid de betreffende vragen te beantwoorden.
Allereerst merkt
B&W op dat artikel 5 lid 3 van het Besluit op de lijkbezorging bepaalt dat ten
hoogste drie lijken boven elkaar mogen worden begraven. Het gebruik van de
woorden ten hoogste impliceert dat van dit aantal naar beneden mag worden
afgeweken. De Gemeenteraad van Franekeradeel heeft er voor gekozen, mede
gezien de grondwaterstand ter plaatse, om het maximum op twee te stellen.
Van strijd met hogere wet- en regelgeving is dan ook geen sprake. Annema
moet worden nagegeven dat het Besluit op de lijkbezorging het toestaat dat in
graven die zijn aangelegd vóór de inwerkingtreding van dit besluit meer lijken
mogen worden begraven, tevens onder de gemiddelde grondwaterspiegel.
Ook de techniek van schudden zou mogelijk bij graven van voor de
inwerkingtreding van het Besluit op de lijkbezorging, kunnen worden toegepast.
13. B&W beraadt zich momenteel op de mogelijkheden die de
regelgeving biedt.
Daarbij moet echter worden opgemerkt dat op het oude gedeelte van de
begraafplaats graven direct aan elkaar grenzen, waardoor het begraven in die
graven, dan wel het schudden daarvan, vrijwel zeker leidt tot roering van de
belendende graven. Daarnaast leidt de hoge grondwaterstand tot vervuiling
van graven, wanneer die worden geschud en daarin opnieuw begraving
plaatsvindt. Omdat met dergelijke praktische zaken ook rekening moet
worden gehouden, zou het goed kunnen zijn dat B&W beslist geen voorstel
aan de Gemeenteraad te doen om gebruik te maken van de mogelijkheden die
de overgangsregeling in het Besluit op de lijkbezorging biedt. Het staat de
gemeente overigens vrij strengere regels te hanteren dan het Besluit op de
lijkbezorging toestaat. Minder strenge regels zijn niet toegestaan.
14.Verder richt het bezwaarschrift zich nog tegen artikel 17 lid
2 van de
verordening. Ook die bepaling speelt geen rol in het bestreden besluit,
desondanks is B&W bereid een reactie te geven. Volgens Annema dient de
gemeente twee jaar voor de actualisatie van het register daarvan mededeling te
doen aan rechthebbenden. Vermoedelijk doelt Annema daarmee op artikel 28
lid 1 van de Wet op de Lijkbezorging, waarin een regeling staat vermeld voor
graven voor bepaalde tijd. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het staat B&W
aldus vrij om de herziening van het register uit te voeren zoals de verordening
daarvan melding maakt. Dat neemt niet weg dat B&W zorgvuldig dient te
handelen en de rechthebbenden voldoende tijd moet gunnen om te reageren.
Dat doet B&W ook. Uit voorliggende kwestie blijkt overigens op geen enkele
wijze dat Annema te weinig tijd zou zijn gegund om te reageren
Overdracht
15. Ten slotte maakt Annema bezwaar tegen artikel 25 lid 3 van
de verordening.
Ook in dit geval bestaat geen enkel verband met het bestreden besluit, echter
B&W is bereid in te gaan op het argument van Annema. In dit geval zijn de
grafrechten publiekrechtelijk van aard. De aktes zijn immers afgegeven opgrond
van publiekrechtelijke regelgeving.
16. Zodoende moet het als een persoonlijke beschikking worden
beschouwd en
kan het op verzoek van de rechthebbenden worden overgeschreven. De
verordening geeft daarvoor regels. Annema en zijn rechtsvoorgangers hebben
het recht ook op die wijze overgedragen gekregen.
17. Aangezien het geen privaatrechtelijk, zakelijk recht is, is
de regelgeving van
vererving niet van toepassing op deze graven.
Verzoek
18. Namens B&W verzoekt B&W u dan ook te adviseren dat de
bezwaarschriften
van Annema deels gegrond en deels ongegrond moeten worden verklaard.
Daarbij wijst zij er op dat naar haar mening het bezwaarschrift van Annema in
zijn argumenten zoals besproken in dit verweerschrift onder de nummers 2, 3,
5 tot en met 10, 11 tot en met 14 en 15 tot en met 17 ongegrond dient te worden
verklaard. Dit betreft een aantal bezwaren tegen onderdelen van de
verordening, die niet zijn toegepast in het bestreden besluit. De
gegrondverklaring betreft de aanpassing van de akte met het oog op de
benaming van de begraafplaats en mogelijk de ingangsdatum (nrs. 1 en 4).
Hoogachtend,
Rotshuizen Geense Advocaten
w.g. I van der Meer
-----------------------------------------------------------------
Tegen deze hoogdravende juridische taal staat de navolgende reactie die
tijdens de
hoorzitting is uitgedeeld en bedoeld was als zodanig gebruikt te worden,
waaromheen
het een en ander nader is toegelicht. Daarin is getracht, de gesignaleerde
tekortkomingen
en belangen nader over het voetlicht te brengen teneinde de angel in de
procedure te houden.
Het gaat het Gemeentebestuur niet aan, om de hete brij heen te lopen.
-----------------------------------------------------------------
12 augustus 2007
Reactie van W.Annema op het verweerschrift.
Algemeen
In zijn verweerschrift geeft het college van B&W aan, dat artikel 17 lid 3
van de verordening niet toegepast is in het bestreden besluit
(punt 9). Even verder (punt 14) geeft dat college aan, dat ook artikel 17 lid 2
van de verordening geen rol speelt in het bestreden besluit. Blijft dus
over artikel 17 lid 1, want dit zijn de enige drie artikelen in de
verordening die over graven, voor onbepaalde tijd uitgegeven, gaan. Voorts
ontleent het college de bevoegdheid om graven voor onbepaalde duur uit te geven
aan artikel 28 lid 1 van de Wet op de Lijkbezorging.
En nog eens weet het college te melden, dat ook artikel 25 lid 3 van de
verordening geen enkel verband houdt met het bestreden besluit.
Het is toch wel wonderlijk waarom de gemeente al die artikelen dan toch maar
bij het besluit meegeeft, ja zelfs op de akte afdrukt.
Ik maak bezwaren tegen die opmerkingen, want deze onderliggende bepalingen
bevatten weldegelijk relevante zaken, die van invloed zijn op de interpretatie
van het verleende recht. Zij werpen licht op de omstreden beschikking en maken
dat die beschikking bestrijdbaar wordt.
Wat houdt het oorspronkelijke besluit van B&W in?
a het uitsluitend recht om stoffelijke resten te doen begraven
b op de Algemene Begraafplaats aan de Harlingerweg te Franeker
c het recht is verleend voor onbepaalde duur
d ingaande 13 september 1957
Het recht betreft dus niet het ingeschreven staan in een register der voor
onbepaalde tijd uitgegeven graven.
Sterker nog, de wet vereist helemaal niet het bestaan van zo'n register.
Weliswaar schrijft die wet voor dat er een grafregister is, maar dat is alleen
maar een register van de begraven lijken, niet van de rechthebbenden op die
graven.
Het is evident dat het wel handig is dat de gemeente zo'n register aanlegt, maar
aan het bestaan daarvan kan de gemeente niet zomaar een titel ontlenen om
rechten vervallen te verklaren.
De tienjarige herziening
Artikel 17 lid 1 gaat over de herziening van het register der voor onbepaalde tijd uitgegeven graven. Hierbij is het de vraag wat er nu werkelijk herzien wordt. In het verweerschrift zegt de gemeente dat het gaat om het actualiseren van het adressenbestand van de rechthebbenden en dat de gemeente tevens een inzicht krijgt in de rechtssituaties: welke graven staan nog wel in rechte en welke niet.
Hiervoor is echter al aangegeven dat de wet het bestaan van zo'n register niet voorschrijft, maar het is voor de gemeente wel handig alle adressen op een rijtje te hebben. In die zin is het goed dat de gemeente voorschrijft in de verordening dat rechthebbenden bij mutaties hun nieuwe adres moeten doorgeven. Een tienjarige actualisering is derhalve niet misplaatst, maar dat is dan alleen ten dienste van de gemeente, niet van de rechthebbenden.
Belangwekkend is dus dat de gemeente de 10-jarige herziening aanpakt als middel om eenzijdig de grafrechten vervallen te verklaren.
In al die tijd dat ik over de begraafplaats van Franeker loop, heb ik overigens nog nooit een bordje bij een grafsteen zien staan met de mededeling dat de rechtmatige eigenaar zich bij de gemeente diende te melden.
Het systeem dateert van 1927, maar voor die tijd werd een jaarlijkse contributie geheven van 15 cent per jaar, waarvoor de "doodgraver" de stenen schoon hield en verzakte stenen aanvulde en recht zette. Ook aan die heffing verbond de gemeente de restrictie, dat wie niet betaalde afstand van zijn rechten deed.
De tienjaarlijkse herziening van het grafregister wordt zo dus een tienjarige
herziening van de voor onbepaalde tijd uitgegeven grafrechten en zo krijgt
artikel 17 lid 1 toch een andere wending. Dat wordt bovendien bevestigd door de
toegezonden brieven, waarin termen voorkomen als: "akte van uitgifte van een
graf", "grafherziening", "verlengen van uw grafrechten", "herzien van de
grafrechten voor een periode van 10 jaar".
Die wending is in strijd is met artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging.
Want daar uit blijkt, dat de rechten van voor onbepaalde duur uitgegeven graven
niet om de tien jaar behoeven te worden herzien of verlengd om in rechte te
blijven.
Mijn belang in dezen is duidelijk: Met een voor onbepaalde tijd uitgegeven
graf ben ik verzekerd van een niet aan te tasten grafrecht (rechtszekerheid).
Ook kunnen mij dan geen kosten voor opnieuw uit te geven grafrechten in rekening
worden gebracht
In de wet wordt uitdrukkelijk onderscheid gemaakt in rechten voor onbepaalde en bepaalde duur uitgegeven grafrechten. Voor de voor bepaalde tijd uitgegeven graven wordt het nodige nader geregeld; voor de voor onbepaalde tijd q q juist niets, want onbepaalde tijd is onbepaalde tijd en niet tien jaar.
De graven
Op dit punt is op mij geen "beschikking" gericht. Het college is toch bereid
dit punt bij U in
behandeling te geven en daarom ga ik hier graag op in, in de hoop dat het College
in tweede instantie een overgangsrecht advies aan de raad gaat voorstellen.
De genoemde bezwaren betreffen de berekening van het "vol"verklaren van een
graf als er twee bijzettingen hebben plaats gevonden. Uiteraard geldt daarbij de
gemeentelijke administratie.
Op de oude begraafplaats werd van oudsher in drie lagen begraven. En dus is
het niet logisch te stellen dat die graven vol zijn als er twee begravingen
plaats gevonden hebben; ervan uitgaande dat die bijzettingen op 3 en 2 diep
liggen. In die gevallen is de bovenste laag nog beschikbaar voor begraving.
Voorts richt mijn bezwaar zich op het feit, dat de gemeente in voorkomend
geval geen medewerking meer wil verlenen aan het ruimte maken binnen bestaande
graven, al of niet met het oog op nieuwe bijzettingen.
Het verweer dat over het schudden gaat, mag dan steekhoudend lijken, maar de
gemeente gaat eraan voorbij dat ik in mijn bezwaar heb aangegeven dat de wet op
de lijkbezorging ook nog andere mogelijkheden van ruimte maken biedt. Ten
aanzien van het verweer dat de graven direct aan elkaar grenzen moet worden
opgemerkt, dat dit niet waar is. Er is steeds rekening gehouden met een
tussenruimte van 30 centimeter.
De omvang en positie van de geplaatste grafmonumenten zijn daarin niet van
betekenis. Dus zo snel zal men bij zorgvuldig graven de belendende graven niet
roeren.
Het zou het College derhalve sieren wel een overgangsrecht te geven aan oude
gevallen vanwege gewekte verwachtingen
Mijn belang hierbij moge duidelijk zijn: nu er nog een plaats over is, kan er
nog een familielid
bij de familiegraven bijgezet worden.
De overdracht.
Het verweerschrift geeft aan dat het verleende recht een persoonlijke
beschikking is. Een kenmerk daarvan is de eindigheid van zo'n beschikking,
meestal het overlijden van de desbetreffende persoon. Volgens het verweerschrift
valt zo'n beschikking niet onder het erfrecht, maar staat het de gemeente vrij
de beschikking op een erfgenaam, op verzoek, over te zetten.
En vervolgens laat de gemeente dat over aan de nabestaanden. Het zou toch wel
van "zorgvuldigheid" getuigen, als de gemeente na niet reageren van de genoemde
termijn de desbetreffende erfgenamen in eerste instantie nog eens opzoekt en op
de verplichting wijst, voordat de gemeente overgaat op het vervallen verklaren
van het desbetreffende grafrecht, zo ingewikkeld is het opzoeken van iemand een jaar na dato nu in het algemeen
ook weer niet.
Overigens is het weer de vraag hoe het voor "onbepaalde duur" uitgegeven
recht zich verhoudt tot de eindigheid zonder effectief vervolg van de
gemeentelijke interpretatie.
De regeling die in de verordening staat ligt evenwel heel dicht bij
een erfrechtconstructie en dat is ook wel begrijpelijk als men let op het
onderliggende artikel 85 in de Wet op de Lijkbezorging.
Overigens impliceert de persoonlijke beschikking niet dat de termijn eindigt;
de verlener kan ook bepalen hoe de overdracht geregeld wordt en dat kan op de
wijze zoals verwoord in de verordening, maar niets belet de gemeente de
overdracht een wat meer doorlopend karakter te geven door te stellen dat het
recht qualitate qua op de nabestaanden overgaat, maar dat het recht per saldo
steeds op één naam moet komen te staan.
Mijn belang bij dit alles is de wetenschap dat de voortduring van het verleende recht op zekere tijd niet afhangt van toevalligheden.
----------------------------------------------------
De bezwarencommissie heeft de betogen
aangehoord en daarop enige vragen gesteld.
Op basis van al deze gegevens zal de commissie een advies naar B&W opstellen,
welk college daarna een definitieve beslissing op de bezwaren zal nemen. De
commissie denkt het advies over 4 weken uitgebracht te hebben.
Het voorlopige standpunt van de gemeente luidt:
Wij geven de persoon een recht om te begraven voor onbepaalde tijd.
Met die zinnen wordt de Akte uitgegeven. Daar is volgens de logica van de
Nederlandse
taal niets mis mee en daar behoeft men dan dus in feite ook geen bezwaar tegen
te maken.
Maar onderwijl heeft de gemeente verordeningen vastgesteld, op basis waarvan
blijkt dat de gemeente
van zins is het tegendeel uit te voeren. De desbetreffende artikelen worden
zelfs op de akte afgedrukt
ter verduidelijking van de taalkundige betekenis van de zinnen. En vervolgens
mag de burger geen
bezwaar maken tegen die abnormale interpretatie van de gemeente van de
desbetreffende
zinnen omdat die toelichting geen betrekking heeft op het genomen
besluit betreffende de uitgifte van de grafakte.
Een pracht voorbeeld van lees maar wat er staat, er staat niet wat er staat.
Mond houden.
__________________________________________________________________________________
Bericht van de Rechtbank te Leeuwarden op 24 sept
2007, waaruit blijkt dat de gemeente Franekeradeel een verweerschrift heeft
opgesteld tegen de ingediende bezwaren inzake de heffingen, zijnde de sjablonen
1a en 1b.
De gemeente handhaaft daarbij de overwegingen zoals in het afwijzend besluit op
de bezwaarschriften genoemd.
Het standpunt van de gemeente luidt:
Met betrekking tot de onderhoudsbijdrage wordt nog opgemerkt,
dat het gevraagde bedrag van 400 euro ten behoeve van het onderhoud van de
begraafplaats in een voorziening wordt gestort en gedurende 10 jaar een bijdrage
aan de exploitatie levert van gemiddeld 40 euro per jaar. Ook hiervoor geldt dat
naar mijn oordeel dit tarief binnen het wettelijk kader valt.
De vraag of aan graven waarvan het grafrecht niet wordt verlengd tevens
onderhoudsrecht moet worden toegerekend, raakt aan de wijze van kostentoedeling
en heffing. In de eerste plaats wordt opgemerkt, dat de kosten niet individueel
zijn toe te rekenen. Bovendien vervallen deze graven aan de gemeente. Na verloop
van tijd kunnen deze graven weer uitgegeven worden, waarna verhaal van
onderhoudskosten een repeterend geheel vormt. Op dit moment bestaat er nog
onvoldoende inzicht in het aantal herziene graven, waarvan de grafrechten
verlengd gaan worden. Overigens is de verwachting allerminst, dat de baten de
lasten zullen overtreffen. Als bijlage treft U de raming aan zoals die is
opgenomen in de gemeentebegroting 2007.
Naar mijn oordeel is het bezwaar terecht afgewezen.
Conclusie: Ik concludeer tot ongegrondverklaring van het beroep
De heffingsambtenaar van de gemeente Franekeradeel.
>>>
____________________________________________________________________________________________
20 mei 2008
In vervolg op de hoorzitting van 15 aug 2007 heeft de desbetreffende
commissie het advies uitgebracht de bezwaarschriften niet ontvankelijk te
verklaren omdat er geen sprake is van rechtshandelingen. De afgegeven akten
herhalen alleen maar dat er in het verleden rechten zijn verleend en dat deze nu
nog steeds geldig zijn. In die zin zouden de akten niet als een beschikking in
de zin van artikel 1:3 van de Algemene Wet Bestuursrecht beschouwd moeten
worden. Het College van B&W heeft dat advies uiteraard overgenomen en mij
daarvan op 3 oktober 2007 bericht gegeven.
Ik heb op 30 oktober hiertegen beroep aangetekend bij de Rechtbank te
Leeuwarden. Daarbij heb ik gepoogd aan te geven dat het besluit tot het verlenen
van het consent voor de komende 10 jaar weldegelijk een rechtshandeling is.
Op dat beroepschrift heeft B&W via de advocaten Rotshuizen Geense een
verweerschrift ingediend, gedateerd 6 maart 2008. Daarin verzoekt B&W het
beroepschrift met een omhaal van woorden ongegrond te verklaren.
De behandeling van het beroepschrift zal op 20 mei 2008 plaatsvinden. 's-Morgens
half tien, Zaailand 102.
Formeel betreft het dus alleen de vaststelling of mijn bezwaarschrift tegen
de herziene grafakten ontvankelijk zijn of niet. Pas daarna gaat het, bij
toewijzing, over de inhoud van de zaak. Evenwel heeft de gemeente reeds door
laten schemeren dat zij dan tegen die toewijzing in hoger beroep zal gaan. De
inhoudelijke behandeling kan dan weer op de lange baan worden geschoven. En de
gemeente plukt maar rente van de gestorte bedragen. Genoeg om daarvan het
onderhoud van de begraafplaats te bekostigen.
De Rechtbank heeft op 12 juni 2008 uitspraak in deze zaak gedaan, mee met het
oog op de zitting van 20 juni 2008 aangaande de heffingen.
U ziet, rechtbank en gemeente, twee handen op een buik. Die stomme burgers ook, wat menen ze wel?
Cruciaal in dit geheel is dat de Rechtbank niet de feitelijke situatie binnen het beleid van de gemeente beoordeelt, maar een ideaal-situatie volgens welke de gemeente had behoren te werken. Niet het gewraakte artikel in de verordening houdt de rechtbank tegen het licht, maar een afzwakking van de gemeente, die inhield dat de burgerij de toelichting op de procedure toch vooral niet serieus mocht interpreteren.
Met dit beeld in het achterhoofd, is de Rechtbank de zitting van 20 juni 2008 ingegaan. >>>